zondag 15 december 2013

Oprichter Jan Willem Ramakers, Beeldhouwer en zijn oeuvre (1851-1887)

Deel 1     1851-1860
Opmerking van de auteur
De keuze van 1851 tot 1887 heeft tot reden omdat de aanvang van beeldhouwactiviteiten aan de Leurstraat in Geleen in September 1851 begon en 1887 omdat op 25 maart 1887 de oprichter Jan Willem Ramakers overleed. Op deze manier kunnen we de hele oeuvre (zover bekend) behandelen van Jan Willem. Om het artikel leesbaar te houden wordt dit artikel verdeeld in een aantal delen. Informatie over Jan Willem kunt u lezen in eerder gepubliceerde artikelen. Na het overlijden van Jan Willem zetten zijn zonen Henri en Mathieu de zaak voort. Na hun overlijden in 1912 (Mathieu) respectievelijk 1925 (Henri) werd de zaak voortgezet door Louis, de laatste telg van het vier generaties durende beeldhouwersgeslacht.

Inleiding
Een chronologische lijst met kerkmeubilair en andere afgeleverde kunst en meubelstukken werken bestaat er niet, wat het vaststellen van een oeuvrelijst onmogelijk maakt. Dit is mede doordat instellingen gingen documenteren vanaf 1850. Hiervoor werd er nauwelijks gedocumenteerd. Tevens werden er werken van atelier Ramakers nauwelijks gesigneerd.

Dit houdt in dat er in archieven van kerken en kloosters gezocht moest worden. Deze instellingen hebben inmiddels voor een groot deel hun archieven verplaatst naar gecentraliseerde archieven. Dat wil zeggen dat gespecialiseerde, min of meer commerciele instellingen deze archieven onderhouden en beheren.

Echter een J.W. Ramakers & Zonen Beeldhouwers archief is er wel ooit geweest. Bij de ontruiming van het pand bij de verkoop in 1961 is 95% van het archief verloren gegaan. Dit betrof tekeningen, correspondentie, rekeningen etc. Indertijd was er blijkbaar geen belangstelling van het gemeente archief van Geleen om het archief over te nemen. Maar over het archief Ramakers wijd ik een apart artikel.
Foto 19, tekening van een altaar gewijd aan het Heilig Hart van Maria (1883). Tekening in bezit van auteur
(klik op de tekening voor vergroting)
Beeldhouwers
De volgende beeldhouwers en schrijnwerkers werken tussen 1851 en 1864 bij atelier Ramakers:
                                           Geboortedatum  Geboorteplaats         
Dohmen, Jan Arnold       01-09-1811          Onbekend/Overl. op 25-11-1860
Maassen, Jan Jozef         05-06-1809          Schinnen
Baggen, Jan Antoon        04-02-1837         Geleen
Lemmens, Jan Martijn    05-03-1825         Geleen
Boijens, Jan Mattijs         10-02-1811           Geleen
Bron: Bevolkingsregister EHC Sittard-Geleen

Oeuvrelijst (zover bekend)
1850     Beek (Gld), St Martinuskerk
Preekstoel eikenhout. Dit monument is 6 meter hoog en is in neo-barokke stijl vervaardigd.
 Foto 20, preekstoel in neo-barok. Foto: Cultureel Erfgoed
(klik op de foto voor vergroting)

Foto 21, detailfoto preekstoel in neo-barok. Foto: Cultureel Erfgoed
(klik op de foto voor vergroting)

1851     Sittard, synagoge aan de Plastraat

Door de groei van de Joodse gemeenschap in Sittard was het noodzakelijk een nieuwe synagoge te bouwen. Voor de stitching van een fonds tot de opbouw van een nieuwe kerk ten dienste der Nederlands Israelisch Gemeente te Sittard, werd 31 januari 1843 een regelement ontworpen.

Op 19 maart verleende de gemeente Sittard een subsidie van 200 gulden en 22 juli 1851 heeft dan op het stadshuis de aanbesteding plaats.

Architect was Joh. Lamb. Lemmens uit Beek, die ook de synagoge in Maastricht ontwierp. De bouw van het gibbous werd gegund aan de aannemer Hub. Dolders voor een bedrag van 2.900 gulden. Het meubilair zou vervaardigd worden door Jan Willem Ramakers uit Geleen. De kerk was geinspireerd op de Sjoel in Maastricht, die ontworpen was door de stadsarchitect M. Hermans. Met groot feestvertoon vond op 16 september de opening plaats.


Foto 22, interieur van de synagoge aan de Plakstraat in Sittard

(klik op de foto voor vergroting)


1851     Noorbeek, H. Brigadakerk
H. Brigidakerk, na jarenlang verkeerde interpretatie in verband met een in een klassieke stijl gemaakte orgelkast het volgende: bij de jongste onderzoekingen is echter een ander contract met een meubelmaker ontdekt, waaruit eenduidig is af te leiden, dat de bestaande orgelkas ook uit 1851 is. Op dezelfde 2e juli 1851 werd namelijk door het kerkbestuur een contract getekend met de gebroeders Ramakers voor het vervaardigen van "eenen nieuwen eiken orgelkast." De specificatie bestaat uit twaalf punten. Kosten van de orgelkas: 600 franken. De orgelkast is nog aanwezig.
Foto 23, eikenhouten orgelkast uit 1851. Foto: Kerkgebouwen in Limburg

1851     Sweykhuizen, H.H. Dionysius en Odiliakerk
Het Oksaal is vervaardigd in 1851 door Jan Willem Ramakers. Het oksaal is 8 meter lang en 1 meter hoog. Het is wit gelakt en verguld hout. Het is een gebogen balustrade. Het is nog in de kerk aanwezig.
Foto 24, Sweykhuizen, Oksaal (1851). Foto: Kerkgebouwen in Limburg

1853     Geleen, H.H. Marcellinus en Petruskerk
Op 17 maart 1853 brandt het hoofdaltaar af. Nog in hetzelfde jaar werd er door atelier Ramakers een nieuw altaar geleverd dat 470 gulden kostte. Het altaar is vervangen voor een ander altaar in 1868. Er is geen afbeelding bekend.

1853     Mheer, H. Lambertuskerk
De orgeltrtibune is gemaakt door Jan Willem Ramakers uit Geleen voor 280 gulden. Het is nog aanwezig en werd in 1963 gereviseerd door de Firma Pereboom uit Maastricht.
Foto 25, Mheer, Orgeltribune (1853). Foto door auteur
(klik op de foto voor vergroting)

1856     Berg en Terblijt, H.H. Monulphus en Gondulphuskerk
In 1856 vervaardigde Jan Willem Ramakers een nieuw hoogaltaar en twee zijaltaren in neo-barok voor de H.H. Monulphus en Gondulphuskerk in Berg en Terblijt voor een bedrag van 2.500 francs. In de ´30-er jaren van de 20e eeuw kocht pastoor Janssen van de H. Antonius van Paduakerk te Scharn deze jaren deze altaren voor zijn kerk met een orgeltje, preekstoel en communiebank voor 600 gulden. De kerk in Berg en Terblijt was reeds afgebroken. In 1965 is het barokke hoofdaltaar uit Terblijt omgebouwd tot Offeraltaar. De vier houten engeltjes die oorspronkelijk bij de zijaltaren van “de altaren van Berg en Terblijt” hoorden zijn ook nog te bewonderen. Delen van deze altaren schijnen in de huidige altaren te zijn verwerkt in de H.H. Donysius en Odiliakerk in Sweykhuizen. Van deze altaren zijn geen afbeeldingen bekend.

1857     Geleen, H.H. Marcellinus en Petruskerk
Een nota van atelier Ramakers uit februari van dat jaar luidt: “Een Mariabeeld (45 francs) zonder farven, dito als dat van Meeswijk“. Van dit Mariabeeld zijn geen afbeeldingen bekend.

zaterdag 23 november 2013

Historische achtergrond vanaf 1851 en concurrentie van wijd en zijd

Historische achtergrond vanaf aankoop van het pand (1851) aan de Kerkstraat, het huidige Leurstraat. In 1853 vindt er in Nederland de bisschoppelijke herverdeling plaats. Dit houdt feitelijk in dat het katholicime, in de Noordelijke Nederlanden, sinds de reformatie weer beoefend worden kan. Het katholicisme was immers sinds de reformatie in de 16e eeuw clandestien. Voor meer informatie over dit onderwerp, zie link: http://nederlandskatholicisme.ruhosting.nl/GNK/1517-1648reformatie.html. Voor 1853 was Nederland voor de Heilige stoel een missiegebied (Missio Hollandica) met als hoofd een Apostolisch Vicaris. In 1853 wordt Nederland, laten we zeggen, verdeeld in 6 kerkelijke provincies, te weten: het aartsbisdom Utrecht, met de bisdommen Groningen, Haarlem, Breda, ´s-Hertogenbosch, Breda en Roermond. Dit betekende dat de weg geplaveid werd voor het bouwen van nieuwe kerken in Nederland. Met als gevolg dat vanaf dat moment dat er behoefte ontstond naar Katholieke kerkgebouwen en kerkelijke interieuren. In Nederland ontstonden er diverse ateliers voor kerkelijke kunst maar toch was het hoofdzakelijk een “Zuidelijke” aangelegenheid. In de Zuidelijke Nederlanden werden er katholiek missen gevierd in kerken met prachtige kleurijke altaren en Heilig beelden, terwijl in de Noordelijke Nederlanden de Protestantse kerken zeer "Calvinistisch" aangekleed waren. Katholicisme werd gedoogd maar "ondergronds" in schuilkerken. Dat veranderde in 1853. In het kader van de kerkelijke kunst, volgen hier de ateliers die concurrerend waren voor Atelier J.W. Ramakers & Zonen Beeldhouwers, Geleen.

In de eerste helft van de 19e eeuw waren in de meeste steden wel steen- of marmerwerkers, schrijnwerkers of beeldhouwers gevestigd. Schrijnwerkers, in veel gevallen meubelmakers, waren in de meerderheid. Vanuit Duitsland waren er een aantal beeldhouwers (voor kleine productie) duidelijk gericht op de Nederlandse markt. Enkele namen zijn: Franz (1820-1898) en Johann Teodor Stracké (1817-1891). De vader van de gebroeder Stracké was beeldhouwer en in Berlijn gewerkt en had Arnhem in 1842 als woonplaats gekozen. Kaspar Roskam werkte in Amsterdam en Rotterdam. Naast religieus werk maakte hij ook ornamenten, ook neogotische voor verschillende architecten. In Noord-Brabant waren er verschillende schrijnwerkers kerkmeubilair aan het vervaardigen. Medio 18e eeuw waren er in Uden de beeldhouwers Petrus Verhoeven en zijn zoon Jan Verhoeven (1729-1816) aan het werk. In Eindhoven waren er enige ateliers werkzaam, verbonden aan familierelaties. Johannes Matthijs Kluytmans (1830-1910) werkte aanvankelijk met zijn grootvader Josephus Custers (1773-1867). Het atelier Custers was een grote werkplaats met veertig á zestig werknemers welke zeer veel opdrachten had. Dan waren er Hendrikus Koenen met drie zonen en Peter Brams en zijn zoon Antonius. Jacobus Beuijssen (1809-1885) uit Boxmeer had al rond 1840 een behoorlijke krantenkring. Deze kunstenaar uit Boxmeer opperde al het idee om kerken te restaureren in plaats van te vernieuwen. In Cuijk waren de meubelmakers Smits, gevestigd sinds 1825, op de kerkmeubilair en beelden overgestapt. Deze had een dependance in Amsterdam. In Den Bosch waren in 1850 reeds 11 beeldhouwersfirma´s werkzaam, van oorspronkelijke schrijnwerkers: Petrus Laffertée (1802-1872) en zijn broer Jacobus; de gebroeders Jan, Gerard en Gijsbertus Goossens uit St. Michelsgestel; Frans Donkers (1821-1877). Jan Toon van der Ven uit De Mortel (Gemert). Hij verwierf opdrachten van Koning Willem II en van de Kathedraal in Den Bosch. Steven Louis Veneman ; Jan Bolsius (1824-1919); Hendrik van der Geld (1838-1938) uit Elshout en Frans Kuipers. Veneman had als restaurateur van de St. Jan (kathedraal) in Den Bosch 60 beeldhouwers, ornamentaten, schrijnwerkers en timmerlieden in dienst. Bron: proefschrift van Dr. L.H.H.M. Schiphorst <“een toevloed van werk, van wijd en zijd” 170-172>.
 
Naast deze oudere ateliers had de firma Ramakers ook stevige concurrentie te geduchten van andere bekende ateliers zoals Te Poel en Stoltefus, Den Haag, Gebr. Margry en Snickers, Rotterdam en het atelier van de uit Keulen (D) afkomstige Friedrich Wilhelm Mengelberg vanaf 1872 woonachtig in Urecht. Maar de grootste deel van de taart werd afgesnoept door het atelier van Cuypers/Stolzenberg te Roermond (1852-1947). Aan het einde van de 19e eeuw waren er ontelbare ateliers voor kerkelijke kunst. Ondanks deze op oog zijnde grote concurrentie wist atelier Ramakers een goede afzetmarket te realiseren (nationaal en internationaal). Dit werd reeds gerealiseerd door de oprichter Jan Willem Ramakers (1820-1887) maar deze zouden nog veel verder worden uitgebreid door zijn twee zoons Jan Hendrik (Henri, 1851-1925) en Pieter Matthijs (Mathieu, 1860-1912). Maar hier kom ik in latere artikelen op terug.
Foto 18: Atelier van Cuypers & Stolzenberg in Roermond gebouwd in 1853
(klik op de foto voor vergroting)

dinsdag 19 november 2013

De eerste generatie Ramakers in Huis Maes

Op 30 September 1851 kocht de in Lutterade (Geenstraat) wonende Jan Willem Ramakers (1820-1887) de Noordelijke helft van het complex met de omheinende tuin van de erfgenamen Sassen voor een bedrag van 2.130 gulden. Jan Willem trouwde op 24 augustus 1850 met Maria Antoinetta Ramakers Erkens (1831-1890). Zij is geboren op Biesenhof (www.biesenhof.nl) als dochter van halver (pachter) Jan Willem Erkens en Maria Gertruida Narings. Biesenhof bestaat als boederij sinds ongeveer het jaar 1250. Daarmee zal het tot de oudste boerderijen van het land behoren. Op dit moment is het een hotel-restaurant waar het werkelijk prima vertoeven is.
Foto 7: bet-overgrootmoeder Maria Antoinetta Ramakers-Erkens (1831-1890). Deze foto is genomen door haar oudste zoon Henri in 1880. (Klik op de foto voor vergroting) 

Het atelier bevond zich op de eerste verdieping terwijl de familie op de begane grond resideerde. In andere delen van het complex werden onder andere werknemers ondergebracht die in het atelier werkzaam waren en die van buiten Geleen kwamen.
 
In het huis werden 10 kinderen geboren:
1) Jan Hendrik Ramakers (25 juli 1851 - 23 maart 1925), beeldhouwer. Dit zijn de gebroeders Ramakers II (de tweede generatie gebroeders Ramakers). Later volgt meer. 
Foto 8: Henri Ramakers (1851-1925). Foto uit circa 1909
(Klik op de foto voor vergroting)
 
2) Maria Elisabeth Ramakers (12 mei 1853 - 5 september 1915), trouwde in 1889 met de smid Hendrik Thissen (1854 - 1922). Hun zoon Hubert (1892 - 1945) werd in 1921 priester gewijd.

Foto 9: Ome Sjaak (Jacques Lonissen (1899-1984) en Hubert Thissen (1892-1945)
(klik op de foto voor vergroting)

3) Maria Catherina Ramakers (16 oktober 1855 - 4 april 1924) trad in als zuster Ambrosia bij de congregratie van H. Carolus Borromeus, klooster Zusters Onder de Bogen te Maastricht.
Foto 10: overlijdensbericht Zuster Ambrosia (1855-1924)
(Klik op de foto voor vergroting)
 
4) Maria Josephina Ramakers (16 december 1857 - 3 april 1910) trad in als zuster Longina bij de congregratie van H. Carolus Borromeus, klooster Zusters Onder de Bogen te Maastricht. Zuster Longina was hoofd van het weeshuis.
Foto 11: overlijdensbericht Zuster Longina (1857-1910)
(Klik op de foto voor vergroting)
 
5) Pieter Mathias Ramakers (17 Juni 1860 - 1 november 1912), beeldhouwer. Dit zijn de gebroeders Ramakers II (de tweede generatie gebroeders Ramakers). Mathieu Ramakers is overgrootvader van de auteur. Later volgt meer.
 
 Foto 12: overgrootvader Mathieu Ramakers (1860-1912). Foto van zijn bidprentje.
(Klik op de foto voor vergroting)
 
6) Maria Antonia Clementina Ramakers (31 december 1862 - Schimmert 30 maart 1942), trouwde in 1894 met Jan Antoon Kentgens (1865-1934). In het centrum van Oud-Geleen stichtten ze een groot winkelpand. In 1930 schreef hun zoon Joseph Kentgens een brief als getuigenis van zijn oma Maria Antoinetta Ramakers Erkens. Later over deze brief meer.
Foto 13: Clementina Ramakers (1862-1942). Foto uit 1925
 
7) Joseph Ramakers (16 april 1865 - 15 oktober 1872)
 
8) Maria Anna Ramakers (10 juli 1867 - Heerlen 2 september 1942)
 
9) Maria Margaretha Ramakers (17 september 1869 - Maastricht 11 september 1950) trouwde in 1895 met Maastrichtenaar Hieronymus Vermin (1869-1949).
Foto 14: Maria Ramakers (1869-1950). Foto uit 1925.
 
Dit echtpaar kreeg 6 kinderen waarvan er 3 priester werden. Drie van deze broers waren van de congregatie Missionaris van het Heilig Hart. Twee andere broers waren bioscoopexploitanten en voorzitter van de Nederlandse Bioscoopbond. Tevens werd er een meisje geboren in 1901 waarvan de rest van haar onbekend is.
 
- Henricus Maria (Henri) Vermin (1896-1964) werd in trad in 1916 tot de congregatie van de Missionarissen van het H. Hart. In augustus 1923 werd Henri tot priester gewijd en in 1923 vertrok hij met de M.S. Orania naar São Paulo, Brazilie. In 1928 keert hij vanwege gezondheidsklachten terug naar Nederland en heeft in verschillende huizen van de congregatie gedoceerd. Tevens was hij geschiedschrijver van zijn congregatie. Pater Vermin is auteur van een monumentaal werk "Pater Jules Chevalier, stichter van de congregatie, een studie over zijn leven en werken".
 
Foto 15: Pater Henri Vermin (1896-1964)
 
- Mathieu Vermin (Maastricht 1898 - Amstelveen 1956), eigenaar van een ijzergieterij en electrohandel en mede-eigenaar van Mabi-bioscopen (Hebios, Lux 1 en 2) in Maastricht en nog een bioscoop in Meerssen. In 1930 wordt de cinema ‘Pathé’ overgenomen door M. Vermin H. Teunissen en de naam veranderd in ‘MABI’ (Maastrichtse Bioscoop). In juli 1930 krijgen ze vergunning om het gebouw door Architect Boosten te laten verbouwen. In plaats van één balkon komen er nu twee. De benedenzaal telt 486 plaatsen, het eerste balkon 189 en het tweede 207, totaal 882 zitplaatsen. Voor het toneel was een orkestbak waar het Mabi-orkest onder leiding van René Fontaine musiceerde. De wanden van de benedenzaal waren omwille van de akoestiek bedekt met celotex, een product bestaande uit samengeperste suikerrietvezels. Op 13 november 1930 vindt de opening plaats met als hoofdfilm: ‘Die Weise Hölle vom Piz Palu’, onder regie van Arnold Franck en George Wilhelm Pabst, met in de hoofdrol Leni Riefenstahl. Naast de ‘MABI’ exploiteerde de familie Vermin nog 3 andere bioscopen. De ‘MEBIO’ (Meerssense Bioscoop) 1938 – 1965, de ‘HEBIOS’ (Heerder Bioscoop) 1939 – 1970 en de ‘LUX’ aan de Brusselsestraat 1948 - 1972. In navolging van de andere bioscopen splitst ook de ‘MABI’ in 1972 haar zaal in twee gedeelten namelijk in het ‘MABI’ theater beneden en het ‘MIDI’ theater boven. In de jaren 1980 werden MABI 3 en 4 geopend, zodat de oorspronkelijke zaal met 882 zitplaatsen en twee balkons voortaan is opgedeeld in vier kleinere zalen. Tot 1994 blijft de cinema aan de Kleine Gracht gevestigd. Maar na de bouw van de megabioscoop aan de Sint Maartenslaan sluit de ’MABI’ zijn poorten en wacht het pand drie jaar op een nieuwe bestemming. Deze krijgt het wanneer René Persoon in 1997 zijn oog op het pand laat vallen. Na een ingrijpende verbouwing van 10 maanden van zowel het in- alsmede het exterieur kan men nu gaan genieten in dit Maastrichtse hotel waar de film nog altijd draait maar dan op een andere manier. Van het oorspronkelijk gebouw is alleen de voorgevel met het karakteristieke balkon nog intact. Bron: hotelmabi.nl
De dagelijkse leiding van de Mabi-bioscopen liet hij over aan zijn jongere broer Victor. Kinderen en klein kinderen Mathieu, Paul en Charles hebben nog in de bedrijven van oprichter Mathieu gewerkt. Dit volgens de gebroeders Charles en Mathieu met wie de auteur in contact is.
 
- Maria Antonius Hieronymus (Antoine) Vermin (Maastricht 1899-São Paulo 1968) priester van de Missionarissen van het H. Hart ging werd rond 1930 uitgezonden als missionaris naar Brazilie. Hij leidde onder andere het Groot Semenarie van de congregatie in São Paulo.
 
- Gerardine Maria Virgine Vermin (19 juli 1901), verder onbekend
 
- Victor Vermin (Maastricht 1903- Maastricht 1976), Victor of Vic Vermin was dirigent, pianist, componist, schrijver en bioscoopdirecteur. Vermin studeerde aan het conservatorium in Luik en in Aken aan de Kirchenmusikschule. Hij dirigeerde het vrouwenkoor deo Gloria in Meerssen en de Maastrichtse zangvereniging Lauwerkrans. Hij zou ook Hafa-dirigent geweest zijn. In het dagelijkse leven van Vermin vanaf 1931 tot 1968 mededirecteur van de Mabi, de Maastrichtse bioscoop aan de Kleine Gracht 24, nu Mabi Hotel (www.mabihotel.nl). Hij kwam in de bioscoopwereld terecht omdat er in de muziek geen droog brood te verdienen was in de crisistijd van de jaren dertig. Met zijn gezin woonde hij boven de Mabi. De familie Vermin was zeer katholiek. Drie broers van Vic waren lid van de orde van de Congregatie van het H. Hart (m.s.c.). Daardoor was er een zeer directe band met het bisdom. De films, die in de Mabi vertoond werden, ondergingen naast de gebruikelijke keuringen door het rijk en de katholieke filmkeuring, ook nog de persoonlijke keuring door de familie Vermin. Vic Vermin controleerde hoogstpersoonlijk reclamefoto´s en posters. Als een decolleté naar zijn smaak te diep was maakte hij dat gewoon zwart. De Mabi had een eigen bioscooporkest. Voor het toneel was een orketsbak waar het Mabi-orkest onder leiding van René Fontaine musiceerde. Vic Vermin was getrouwd met Wies van Can en had acht kinderen. Ook zij zouden werkzaam zijn in de bedrijven van de familie Vermin. Vic werd op 4 januari 1977 begraven op het kerkhof aan de Tongerenseweg in Maastricht.
Werkenlijst
Schrijver en vertaler Vic Vermin publiceerde gedichten onder het pseudoniem Louis Mincan. Dit pseudoniem is een samenstelling van Louis als voornaam van zijn schoonvader, Min als laatste gedeelte van zijn eigen achternaam en can als familienaam van zijn vrouw Wies van Can. Werken onder zijn pseudoniem Louis Mincan zijn:
-Mastreechter Ballade. Maastricht: Leiter Nypels, 1955. Illustraties Stef Klein. Omslagtekening Jean Nelissen.
- Triptiek der bevrijding. Geillustreerd door Jerôme Goffin. N.a.v. de bevrijding van Maastricht op 14 september 1944
- Wat iech in gediechte gedach heub. Maastricht, 1978
Vermin vertaalde in 1916 het lied Vae victus geschreven en gecomponeerd door Carl Smulders uit het Frans in het Nederlands. Een geplande uitvoering van dit lied in Sittard op 24 februari 1916 kon om politieke redenen niet doorgaan. De tekst werd strijdig geacht met het Nederlandse neutraliteit.
Composities: het muziekale oevre van Vermin weerspiegelt duidelijk zijn katholiek achtergrond. Hij moet heel wat kerkliederen, koorwerken en kinderliedjes geschreven hebben. Daarvan zijn nu bekend:
Orkestwerk, titel onbekend. Een geplande uitvoering in mei 1940 in het kader van de Limburgse avonden van Henri Hermans en het Maastrichtse Stedelijk orkest ging niet door.
Cantate / passie- Kerst-Cantate voor gemengd koor, soli en orkest. Gedicht P.D. ster. Eerste uitvoering op 15 januari 1922 door Avanti-kapel, Dameskoor- zangkoor 'Deo-Gloria' en solisten.Maa
- Feest-Cantate der Maastrichtse Maria-congregaties (1927). Enz, enz. Tekstboekje verschenen in 1927 bij Van Aelst, Maastricht
- Passiespel voor Passiespelen Tegelen 1940. Nieuwe tekst: Jacques Schreurs. Nieuwe muziek: Victor Vermin. Uitgevoerd door het Tegeld orkest Mignon (het latere Tegelse Symfonie Orkest) onder leiding van Jacques Penninx
- Liederen voor stem en piano Lied voor den nieuwen kruistocht. Tekst Jacques Schreurs. Uitgave zonder naam en datum.
- Paashymne (krantenartikel)
- Kerstlied der Armen (krantenartikel)
-Christmas in Holland. Poem by F.A. Brunklaus. Dedicated to our three American friends, Bill, Jack and Roby. Maastricht: Leiter-Nypels. Componist: Fermin
Koorwerken
- Les enfants voor gemengde koor (ca. 1924). Tekst Henry de Warnery
- Fruhlingfahrt voor gemengd koor (ca. 1924) Tekst Joseph Freiherr von Eichendorf
 
Foto 16: Vic Vermin (1903-1976). Krantenartikel uit 1928
(Klik op de foto voorvergroting)
 
- Jerônimo (Jerôme) Vermin (1909-1960) werd in 1927 priester gewijd. Hij ging vrijwel meteen op missie naar São Paulo, Brazilie. In 1939 stichtte hij de "Santuário das Almas" in de stad São Paulo http://www.msc.com.br/santuariodasalmas/. Omdat hij constateerde dat de parochianen een bijzondere verering hadden voor de zielen in het vagevuur. Reeds in 1944, toen Nederland nog zuchtte onder de Duitse bezetter, begon met met de bouw van een nieuwe en grotere kerk. Rond 1946 daarna vertrok hij naar een klooster in de stad Rio de Janeiro in Guanabara. Hij werd opgevolgd door pater Van Oostrom. Pater Vermin werd overste van het missionarissen van het H. Hartklooster. Hij was diabeet en was hartpatient. Op 15 augustus 1960 werd hij niet lekker en werd met spoed naar het ziekenhuis "Benficiênçia Portuguesa" gebracht voor behandeling. Toen men hem wilde wekken de volgende morgen op 16 december 1960, trof men Pater Vermin levenloos in zijn bed aan. De parochie werd spoedig geinformeerd. Het lichaam heeft de hele dag en nacht geexposeerd gelegen in de nog in constructie zijnde nieuwe kerk voor de mensen om afscheid te nemen. De 17e augustus werd in onder leiding van de kardinaal een mis gehouden. Daarbij werd door zijn confraters gregoriaans gezongen onder dirigentie van pater Albert Brands. Zijn begravenis werd druk bezocht en van heide en verre kwamen mensen hun respect voor de overledene betuigen. Hij was een erg geliefde priester. Hij werd begraven op begraafplaats "Pechincha". Vijf jaar later werd hij herbegraven op Muriaé waar andere confraters van de Missionarissen van het H. Hart begraven liggen. Er zijn in de steden Rio de Janeiro en São Paulo straten naar hem vernoemd.
 Foto 17: Pater Jerôme Vermin (1909-1960)
(klik op de foto voor een vergroting)
 
10) Henrietta Ramakers (13 oktober 1872), voorlopig verder geen gegevens bekend. 

zondag 10 november 2013

Atelier Ramakers "het gebouw" De bewoners van circa 1515 tot 1851

In diverse publicaties wordt het complex achter de kerk in Oud-Geleen het “Huis Maes” genoemd. Voor het middengedeelte, dat de gevelankers het jaartal “1623” draagt is dat juist maar voor andere delen van het complex dat omstreeks 1900 door een nieuw woonhuis werd vervangen is dat niet van toepassing. Rond 1900 werd een ander deel,van het complex, welke ook evenwijdig aan het kerkhof ligt, vervangen van een schuur tot een huis. Sindsdien bestaat het complex uit drie woningen. Deze wijzigingen werden allen doorgevoerd door de familie Ramakers.
 
Het huis Beltgens (16e eeuw)
Omstreeks 1515 was Lemmen Beltgens halver van de Hanenhof. Hanenhof was de belangrijkste boerderij van Geleen. In 1526/27, eveneens in 1546 kwam hij als schepen voor. Zijn verwant (zoon) Johan Belgens, die in 1563 ‘60 jaar of omtrent was’ bewoonde rond het midden van de 16e eeuw een nieuw huis aan de rand van het kerkhof.. In 1576 was hij schepen van Geleen; ook nam hij de functie als kerkmeester waar <Kreijns 1991, 158>.
 
Dit huis is naar alle waarschijnlijkheid op het vroegere terrein van de Hanenhof gebouwd. Uit documenten uit die tijd blijkt dat een deel tussen Hanenhof en de kerk gelegen gwande aan de leden van de familie Beltgens waren gekomen.
 
Het huis Beltgens had aan de kerkhofzijde een blinde muur. De huidige ramen zijn van een veel latere datum. Terwijl een poort aan de Noordzijde toegang bood tot het binnenerf. Louis Ramakers (laaste eigenaar van atelier Ramakers) had een foto waarop dit te zien was. Volgens dezelfde Louis en volgens aantekeningen van rijksachivaris Goossens was er bekend dat er op de Noordwesthoek een kleine toren stond. Daarvan is de spits zichtbaar op een foto van circa 1900 <GOA II, 45>. J. Russel die met de vroegere toestand van het gebouw bekend was, schreef dat vroeger slechts de eerste verdieping als woning gebruikt werd en op de begane grond de paardenstallen zijn geweest.
 
Na het overlijden van Jan Beltgens rond 1590 werd het huis een twistappel tussen de erfgenamen. Zoon Matthijs, Schout van Vaesrade verzette zich tegen de verkoop van het pand door zijn verwant Gaert of Geurt (Godfried) en consorten aan de Geleense schepen Lemmen Maes. De zaak kwam voor de schepenbank. En de schepenbank verklaarde de koopacte in 1592 als rechtsgeldig. Maar daarmee was Lemmen Maes nog niet het rustige bezit van het door hem aangekochte huis.
 
In April 1593 en Mei 1594 kwam deze zaak nog een keer bij de Geleense Schepenbank <LvO nrs 1263, 277 en 374>. Matthijs had zich namelijk “rechdevan vernaderen” hetgeen wil zeggen, het recht van terugkoop voorbehouden. Maar ondertussen waren Lemmen Maes en consorten blijven procederen tot behoud van de verkoop en uiteindelijk op 11 februari 1623 de verkoop tussen beide partijen gesloten <AHC, nr 827-LimTsGen 1990, 5-6>.
 
Het Middenstuk (1623); het “Huis Maes”
Het ligt voor de hand dat Lemmen Maes de uitkomst van het proces af te wachten alvorens nog in hetzelfde jaar zijn huis in copperplate nagenoeg te verdubbelen door er aan de Zuidzijde een geheel nieuw stuk aan te bouwen, zoals nu nog uit de aanwezige gevelankers “1623” blijkt. Ook dit stuk had aanvankelijk een blind stuk muur aan de kerkhofzijde. Lemmen Maes overleed in 1630. Lemmen Maes kreeg 4 kinderen, waarvan er 3 met hun gezinnen in het ouderlijk huis gingen wonen.
 
Twee van de zonen van Lemmen Maes kwamen door hun gedrag in een aantal processen betrokken en kwamen diep in de schulden. Bij het overlijden van een van de kinderen Maes zette de weduwe de processen voort maar kon de zware lasten die op het complex ruste niet meer opbrengen en zag zich uiteindelijk genoodzaakst de verkoopbrieven aan de poorten van Sittard aan te slaan <Msg 1925, 25-28; 1926, 27-29 en 43-45>.
 
Genoemde weduwe liet op 25 februari 1666 door advokaat en “reeckenmeester” Frederick Beijens het geheel (huis, hof en weide) en publiek verkopen. Tussen 1666 en 1689 wisselt het complex nog twee keer van eigenaar. Achteraf bleek dit een goede zet van de weduwe omdat er meer schulden ruste op het huis waaronder belastingen. Bovendien bleek de jaarlijkse aan het complex verbonden verplichtte levering van “twee vaten zaets” en anderhalve vat rogge aan de vlakbij wonende pastoor achterstallig gebleven.
 
Bij het opsteken van de kaars begon het bieden. Toen de vlam uitging bleek dat Beijens met 815 Pattacons het hoogste bod te hebben gedaan. Bijgevolg werden hij en zijn echtgenote Catarina van Worcum de nieuwe eigenaars van het complex. Daar zij te Brussel resideerden sullen zij het complex aan de weduwe Maes en andere familieleden verhuurd hebben. De nieuwe eigenaar van zoon van de vroegere drossaart Jan van den Stock. Beroepshalve resideerde hij in Brussel en zal derhalve het complex niet betrokken hebben.
Foto 6: Achterkant van het "Huis Maes"
(klik voor vergroting)
 
De erfgenamen Van Hoven (1716-1721)
Tussen 1689 en 1715, over een periode van 26 jaar, wordt er niks vernomen over het complex in verband met de eigenaars. Maar op 1 mei 1716 werd vermeld dat vier dochters van Maria Catherina Van der Stock, zuster van advokaat Gonzales Van der Stock en haar echtgenoot Winand van Hoven, die de goederen door erfenis hadden verkregen. Dochter Maria Catherina van Hoven van gehuwd met Willem de Gavarelle, dochter Sibilla Agnes van Hoven was getrouwd met Balthasar de Preez en dochter Carolina Margaretha van Hoven met Peter Erckens, burger en koopman te Maastricht. Erfgenamen leenden fl 1.000 van Johan Crutz te Maastricht en stelden daarvoor nog hun onverdeelde goederen te onderpand nl “huys hof en weide groot een boender gelegen in het dorp Geleen, reyngenoten eene sijde Herman Luyten, andere sijde de steeg (van het kerkhof naar de Peschstraat)… het andere hooft den kerkhoff” <LvO nr 1316>. Op 21 Juli 1721 had de deling tussen de vier erfgenamen Van Hoven plaats.
 
Het Noordelijk deel van het complex van de familie De Gavarelle (1721-1762)
Op 21 juli 1721 verkocht Carolina Margaretha van Hoven en haar man Peter Erckens hun deel van het complex aan Maria Catherina van Hoven en haar man Willem de Gavarelle. Er werden afspraken gemaakt om te verkomen dat er uiterste delen in het bezit kwam. Op deze manier kwam Willem de Gavarelle en zijn vrouw in het bezit van twee van de vier delen van het complex, die samen het Noordelijk deel van het complex omvatte, m.a.w. het oorspronkelijke huis Beltgens.
Willem de Gavarelle was Bokkenrijderskapitein en voor overige informatie over deze bokkenrijder verwijs ik naar: http://www.bokkenrijders.com/publicaties-en-artikelen/18-willem-de-gavarelle
Het echtpaar De Gavarelle kreeg 5 kinderen. De Gavarelle wist aan de authoriteiten te ontkomen en vluchtte naar het Belgische Maaseik. Na zes jaar te hebben vertoefd in Belgie kwam hij terug en werd gearresteerd. Rond het midden van 1757 zat hij in de gevangenis van St. Jansgeleen. Ter bestriding van de proceskosten stelden zijn kinderen op 26 juni 1757 het van hun moeder geerfde ouderlijk huis met tuin en weide “gelegen agter de kercke tot Geleen” en nog drie bunder akkerland tot onderpand; daarbij verklaarden zij dat hun vader slechts het vruchtgebruik van de goederen had genoten. Op 4 augustus 1759 werden de landerijen door Hendrik Claessens gekocht. Aanvankelijk schijnt het huis aan de schoonzoon J.J. Snel en diens vrouw Rosa de Gavarelle te zijn verkocht. De Gavarelle stierf in Juli 1757 in de kerker van Kasteel Amstenrade. Omdat hij niet veroordeeld was hielden de kinderen vol dat hij in gewijde grond begraven diende te worden. Toen zij vernamen dat de vilder het lijk op last van de schepenbank onder de galg te Treebeek hadden begraven, diende Frans Meyer namens de kinderen en kleinkinderen van de overledene een aanklacht “tegen het irreguliere begraven des doode lichaems” bij de Souvereine Raad te Brussel in. Bij vonnis van 17 November 1760 werd de familie De Gavarelle in ere hersteld . Het lijk van Willem de Gaverelle werd opgegraven en zonder plechtigheid herbegraven op de gewijde begraafplaats te Amstenrade. De schepenbank werd tot het dragen van de gerechtskosten veroordeeld.

Andere families: Helgers, Vroemen, Vleugels, Feron en Luijten (1762-1812)
De erfgenamen van Willem de Gavarelle verboten het huis aan de kerkhof in oud -Geleen met bijbehorende weide en akkers. In maart 1759 was Antonius Henricus Helgers eigenaar van een huis met weide en landerijen die hij op de 6e maand voor een toust van 12 jaren aan Frans Meyer, schoonzoon van Willem de Gavarelle, verpachtte. Aangezien de laatstgenoemde kort daarop in het huis van zijn schoonvader bleek te wonen, lijkt voor de hand te liggen dat de tous van 6 maart 1759 op het huis en de bijbehorende gronden betrekking had. Een van de bepalingen van de tous was dat Meyer bij niet-betaling van de pachtsom zou worden uitgezet. Wellicht werd aan die voorwaarde niet voldaan want reeds op 9 juni 1760 verkocht A.H. Helgers het geheel aan Jacob Vroemen. Maar ook hij zou niet lang in bezit daarvan blijven. Op 27 januari 1762 werden huis, weide en landerijen publiekelijk verkocht. Daar Servaas Helgers, halver van hoeve Ten Eijsden de hoogste bieder was met 1.033 gulden, werd hij de nieuwe eigenaar. De bovengenoemde clausule in het pachtcontract bleek echter een handrail te zijn geweest, want hij verzocht Meyer om de woning te ontruimen. Toen aan dit verzoek geen gehoor werd gegeven, deed Helgers zijn beklag bij de schepenbank in Geleen. Op 23 februari 1763 beval de schepenbank Meyer het pand te ontruimen welke Meyer ook daaraan geen gehoor gaf. Nadat Helgers zich op 9 maart 1763 tot de schepenen had gewend, lieten deze Meyer het huis uitzetten door de schutten, assistenten van de gerechtsbode.

Na Servaas Helgers kwam het huis aan het kerkhof in het bezit van zijn dochter Maria Joanna Helgers (1756-1822), die getrouwd met Jan Vleugels (1749-1805) was getrouwd. Jan Vleugels had een leerlooiersbedrijf in Kwawinkel en daarom is het nog maar de vraag of het echtpaar het pand heeft bewoond.

In 1779 werd het huis en bijgebouwen verkocht voor 1.380 gulden aan Stas (Eustacius) Feron (1742-1782) en zijn vrouw Catherina Elisabeth Dullens, halversdochter van de Biesenhof. Feron geboren op hoeve Kemenade. Reeds op 3 November 1779 moest het echtpaar de woning als onderpand stellen voor een lening van 400 gulden. Stas Feron was jachtopziener en boswachter voor de bezitter van het graafschap Geleen. Hij zou deze functie niet lang opzich nemen want hij komt te overlijden op 18 juni 1782. Zijn weduwe huwde Martin Luijten (*1729), die bij haar in het huis intrek nam. Hij overleed op 19 april 1798, Catherina Elisabeth Dullens stierf op 13 april 1812.

Uit het Klooster gejaagde religieuzen Sassen (1812-1851)
Op 4 mei 1812 ging de erfgenamen van Feron-Dullens tot verdeling van het ouderlijk erfgoed over. Omdat het huis, met bijbehorende schuur, stallen, misplays weide en tuin moonlike te verdeeld kon worden besloten zij het op 30 mei publiek te verboten. Voor 800 franc werd de uit Lutterade afkomstige pater Ambrosiuis (Winand) Sassen (1769-1842) en zijn zoster Anna Maria (Constantia) Sassen (1875), beiden tijdens de Franse revolutie uit hun respectievelijke kloosters Kalkar (D) en Goch (D) naar hun geboorteplaats waren teruggekeerd, de nieuwe eigenaars. Zij zouden er gedurende meer dan 30 jaar gezamelijk wonen. De pater overleed op 15 December 1842 terwijl en zus op 15 juli 1851.

Volgens familieoverlevering (Ramakers) werd er lang een in wit varkensleren boek gewaard, waarin pater Sassen gendered zijn wandering door en rond Geleen geplukte en gedroogde bloemen had geplakt.

Op 30 September 1851 wordt het complex met omheinende tuin gekocht door de uit Schinnen afkomstige, in Lutterade wonende beeldhouwer Jan Willem Ramakers (1820-1887) en zijn echtgenote Maria Antionetta Ramakers-Erkens geboren op Biesenhof in 1831 als dochter van halver Jan Willem Erkens en Maria Gertruid Narings. Hierover meer in het hoofdstuk hierna.

zondag 3 november 2013

Atelier Ramakers "het gebouw" Het complex Beltgens, Maes, De Garavelle, Ramakers Inleiding

Op 30 September 1851 kocht de in Lutterade wonende Jan Willem Ramakers (1820-1887) de Noordelijke helft van het complex met de omheinende tuin van de erfgenamen Sassen voor een bedrag van 2.130 gulden. Het contract werd ondertekend in de herberg van Caspar Cloots (Marcellienstraat). Als getuigen traden op Veldwachter J.W. Christoffels en onderwijzer J.W. Crijns. Allen in aanwezigheid van notaris J.R. Lemmens. Hij betaalde 1.250 gulden contant en leende het overige. Onder andere van Kolonel van de Militie Frederic Jan Van Wintershoven. Tevens kocht hij op 30 September 1851 de aangrenzende boomgaard voor 855 gulden en van Johannes Lambertus Schots een boomgaard ter waarde van 340 gulden.
Het wordt in het contract als volgt omschreven:

"1 Een huis en verdere gebouwen met aanpalende tuin en verdere omheinende heggen staande en gelegen aan het kerkhof te Geleen, groot volgens nu gedane meting 12 roeden, bekend op het kadaster onder nummers 719 en 720 enz, enz. "

"2 Eenen boomgaard gelegen ter zelfde plaats, ter eene zijde Theodoor Diederen andere zijde genoemde Smeets, een hoofd een steegje, ander hoofd voorgaande erf, groot volgens meting drieentwintig roeden-vierendertig ellen en kadastraal bekend in de sector B onder nummer 721, ter grootte van vierentwintig roeden"

Eerste aankoop in 1851
Foto 4, foto genomen door auteur
(Klik op de foto voor vergroting)
 
 Achterkant van het huis rond 1930
Foto 5, achterkant van het "Huis Maes"
In het volgende hoofdstuk worden de inwoners die door de eeuwen heen in het huis gewoond hebben kort behandeld. Dit na aanleiding van mijn vader Willem Janssen (*Breda, 1932) die mij vertelde dat hij in zijn jeugd de droom had om door de ondergrondse gangen rond te bazuinen. Dit werd hem echter door zijn oom Louis Ramakers (laatste eigenaar van atelier Ramakers) verboden vanwege eventuele instortingsgevaar. Een van de illustere bewoners was Willem de Garavelle (1692-1759). Hij was kapitein van de Bokkenrijdersbende, een roversbende die Zuid-Limburg in de eerste helft van de 18e eeuw onveilig maakte. Zie link: http://www.bokkenrijders.com/publicaties-en-artikelen/18-willem-de-gavarelle

zaterdag 2 november 2013

"Eerste Jaren II, gebroeders Ramakers I"

Jan Hendrik Ramakers (1798-1874) trouwde met Elisabeth Knops in 1818 en het echtpaar kreeg zes kinderen waarvan drie zonen getalenteerde beeldhouwers waren. We concentreren in dit artikel over de drie getalenteerde zonen van Jan Hendrik. Alle drie de zonen werken samen in Schinnen als beeldhouwer.
Jan Willem Ramakers (Schinnen 1820 - Geleen 1887)
Jan Pieter Ramakers (Schinnen 1822 - Schinnen 1900)
Frans Hubert Ramakers (Schinnen 1831 - Geleen 1878)

Jan Willem Ramakers trouwt in 1850 een welgestelde boeren dochter, Maria Antionetta Erkens (Geleen 1831 - Geleen 1890). Zij is geboren op "Biesenhof" (www.biesenhof.nl). Het paar gaat in Lutterade wonen en kopen op 30 september 1851 het uit 1623 stammende huis "Maes, Beltgens, Ramakers". Daar trekken ze in met hun inmiddels geboren oudste zoon Johannes Henricus Ramakers (Geleen 1851 - Geleen 1925). Over dit huis kom ik terug in een volgend artikel.

Jan Pieter Ramakers wordt beeldhouwer en blijft in Schinnen wonen. In 1854 levert Jan Pieter een eikenhouten orgelbaslustrade in de H. Remigiuskerk te Simpelveld. Hij overlijdt in 1900 in Schinnen.


Foto 3, orgelbalustrade vervaardigd door J.P. Ramakers in 1854, foto: Kerkgebouwen in Limburg. Klik op de foto voor vergroting.

Frans Hubert Ramakers trouwt in 1861 Johanna Elisabeth Janssen uit Oirsbeek en neemt daar een boerderij over.  In 1878 vertrekt het gezin naar Geleen en Frans gaat werken in het atelier van zijn broer. Een maand later komt hij te overlijden. Kinderen en kleinkinderen van Jan Pieter Ramakers, waaronder J.H.J. Ramakers waren werkzaam in het atelier. J.H.J. Ramakers weet het tot bedrijfsleider te brengen. Kleinzoon van hem is beeldhouwer Jo Ramakers uit Beek (L) (www.joramakers.nl).

De gebroeders Ramakers hebben een aanzienlijk afzetmarkt kunnen realiseren in Zuid-Limburg te weten:
Gulpen:
1) in Monumenten Geschiedenis en Kunst wordt melding gemaakt van een hoofdaltaar geleverd door Ramakers in 1846. Twee houten Voluutslingers van het retabel zijn er nog van over. Ook de Maasgouw uit 1884 maakt melding van een hoofdaltaar geleverd door Ramaekers uit Schinnen.

2) de Maasgouw van 25 October 1884 meldt: "Het oxaal in de stijl van Lodewijk XVI vervaardigd, is van de hand van Ramaekers uit Schinnen en werd omstreeks 1850 gemaakt."

3) Kruisbeeld met houten corpus in 1850.

Agneskerk in Bunde
Vele jaren na de sluiting van het atelier (1941) heeft de laatste eigenaar M.W.L. Ramakers (1900-1982) getracht geleverde kunst uit de begin jaren op te sporen. Hij is onder andere naar de Agneskerk in Bunde gegaan en heeft in de archieven kunnen zoeken. Het resultaat heeft hij vast gelegd in een schrift. Dit is in familiebezit. In het schrift is het volgende beschreven:
"In een der registers der ontvangsten en uitgaven lezen wij op blz. 19 d.d. 19 Februari 1848 als volgt:
Nota: nog in 1848 den 24 sten Mei 1848 voor een communiebank betaald aan Ramakers te Schinnen 275 francs, waarvan betaald is geworden uit vrijwillige giften 181 francs en 84 centen en het overigen tot het completeeren tot de 275 francs nog van mijn geld verdekst gedaan 93 francs en 16 centiemen, dat is op de rekening vermeld en uitgaat nog te brengen 93 16 centiemen doen in Nederland 44 gulden 1 cent, dus vind ik de rekening van 1848 aan het kerkfabriek 143 gl 42 1/2, welke som het kerkfabriek mij verschuldigd is. Ik zegge te weeten honderd drie en veertig en 43 en 1/2.

Op 9 juli 1848
"De raad vergaderd volgens een artikel 10 van het besluit uit Februari 1809 heeft in deze hunne vergadering van genoegzamen onderzoeking gedaan te hebben eene nieuwen hoogaltaar uitgegeven te maken voor onze kerk volgens plan en conditie: als volgende den 9en Julij 1849 hebben de gebroeders Jean Willem Ramakers en Jean Peeter Ramakers van den gemeente Schinnen Meester Kunstwerkers en bildhauwers van het bestuur te maken en te leveren, in de kerk van Bunde eenen nieuwen altaar vooreen som van achtienhonderd franken, volgens plannen en condities hiervoor beschreven... enz, enz. te leveren voor 1 Julij 1850.
Ondertekend in dulpo door de kerkfabriek Bunde en de aannemers dagtekening, jaar als boven 9 Julij 1849

enz, enz,

1851, nieuwen altaar voor 1.800 franks

Dit schrift gaat door met geleverde kunst tot in Bunde tot in 1867. Dit echter heeft geen invloed op de begin jaren waarin de gebroeders Ramakers samenwerkten. Immers gaat Jan Willem Ramakers in September 1851 zelfstandig verder in Geleen aan de Kerkstraat.

De oude Agneskerk heeft heden een andere functie. Een nieuwe parochiekerk is gebouwd. De altaren zijn in de jaren ´60 van de 20e eeuw verwijderd en verkocht aan een parochiekerk in Grevenbroich vlakbij Keulen in Duitsland. Opsporing in Grevenbroich heeft nog niets opgeleverd.

N.B.: de gebroeders Ramakers stonden in die dagen bekend als "Meester kunstwerkers en bildhauers". Dit geeft aan dat er veel meer productie moet zijn als is aangegeven in dit artikel. Gegevens zijn moeilijk te achterhalen omdat er voor 1850 weinig werd gedocumenteerd.

vrijdag 1 november 2013

Historische achtergrond, opbloei van kerkelijke kunst

Om een begrip te verkrijgen van het onstaan en de functie van Atelier Ramakers is het nuttig om deze in een historisch context te plaatsen. Na het vertrek van de Fransen in 1814 begon er in West-Europa een een geestelijke opbloei. Willem I toonde belangstelling voor de Neogotische stijl en in 1829 kwam  de eerste Neogotische kerk (protestantse kerk) in de provincie Groningen. Later kom ik hier verder op terug. Geleidelijk aan kwam de Neogotische stijl in trek. Het was eerst een profane stijl. Fabrieksgebouwen, stations en watertorens waren de eerste tekenen van opkomst van deze stijl. De oudste zoon van Koning Willem I liet een verblijf in Tilburg bouwen (het latere stadshuis) en in Den Haag een "Gotische Zaal" achter het Paleis aan de Kneuterdijk. Vanaf ongeveer 1840 ontstond er in de katholieke regio´s van Nederland een sterke groei in de belangstelling naar kerkelijke kunst. Deze sterke groei nam nog sterkere vormen aan na de herverdeling van de Bischoppelijke hierarchie in Nederland van 1853. Dit was een flinke stimulance om nieuwe kerken te bouwen en bestaande kerken opnieuw in te richten.
Dit was een dusdanig gunstige situatie dat er diverse plaatsen in het land ateliers ontstonden voor het fabriceren van altaren, preekstoelen, communiebanken, heiligbeelden en ander kerkelijke meubilair. De meest bekende ateliers waren te vinden in Roermond, s-Hertogenbosch en Utrecht. Er heerste een vrij sterke rivaliteit. Maar ondanks deze rivaliteit wist Jan Willem Ramakers (1820-1887) een goede afzetmarkt te verkrijgen in zijn atelier aan de Kerkstraat te Geleen. Na zijn overlijden in 1887 wisten zijn zonen Henri en Mathieu dit nog opmerkelijk uit te breiden.
Tevens vond er een ontwikkeling plaats in de veranderingen van stijl in de kerken. Neo-classistische stijl raakte in opkomst door opgravingen en onderzoek in Romeinse en Griekse gebouwen. Kenmerkend hiervan zijn de zuilen aan grote gebouwen. Hiermee werd de uitbundige rococostijl verdwongen. Naast de rococostijl was er ook de barok en neo-romaanse stijl. Maar na de Franse tijd (1794-1814) kwam de neo-gotische stijl in opkomst en kenmerkte zich door de verticale lijnen in tegenstelling tot de ronde vormen van de romaanse stijl.
In Amstenrade kwam in 1852-53 de eerste neogotische Limburgse kerk gereed. Deze werd gebouwd door de Duitse architect Carl Weber (1820-1908). Tevens ontwierp hij daarvoor de preekstoel. In 1861 en 1862 zou hij respectievelijk de nieuwe kerken in Oud-Geleen en Lutterade-Krawinkel ontwerpen <Geschiedenis van Geleen deel II, 294, 342>. Voor atelier Ramakers zou de Friesche architect Johannes Kaijser (1842-1917), die zijn opleiding in atelier Cuypers genoten had van groot belang worden. Verscheidene kerkmeubelen die door deze architect ontworpen waren werden vervaardigd door atelier Ramakers. Neogotische stijl had verreweg de overhand, echter werden er ook kerkelijke kunst vervaardigd in neo-romaanse en neo-barokke stijl.

Kruisbeeld 1837

Volgens familieoverlevering is dit kruisbeeld uit eikenhout (45 cm hoog) vervaardigd door de oudste zoon van Jan Hendrik Ramakers (1798-1874), Jan Willem (1820-1887). Het is een zeer rijkelijk bewerkt en gedetailleerd kruisbeeld. Het eikenhouten kruis is gedraaid gesneden. De vervaardiger was 16 of 17 jaar. Jan Willem Ramakers stichtte het latere wereldberoemde atelier J.W. Ramakers en Zonen Beeldhouwers te Geleen. Dit kruisbeeld is in familiebezit.
Foto 2, Kruisbeeld vervaardigd door Jan Willem Ramakers in 1837
(Foto gemaakt door de auteur. Klik op de foto voor vergroting)

"Eerste Jaren I"

In 1820 doet Jan Hendrik Ramakers (Schinnen 1798- Schinnen 1874) aangifte van de geboorte van zijn oudste zoon Jan Willem Ramakers (Schinnen 1820 - Geleen 1887) met als beroep "Schrijnmaker".Op dit moment wordt een document uit 1814 onderzocht, geschreven de de Franse taal, waaruit moet blijken dat het bedrijf van Jan Hendrik Ramakers gesticht is in dat jaar. In dat betreffende jaar vertrok de Franse bezetter uit de Lage Landen. Volgens M.W.L. (Louis) Ramakers (Geleen 1900 - Maastricht 1982), de laatste eigenaar van het atelier, is er een nog bestaande preekstoel in de parochiekerk in Schinnen van de hand van zijn overgrootvader J.H. Ramakers. Deze zou dateren uit 1820. Hiermee wordt bewezen dat het beeldhouwersgeslacht Ramakers tenminste actief was vanaf dat jaar. Verder zijn er geen gegevens bekend over eventuele afgeleverde beeldhouwwerken. Er werd in deze dagen weinig gedocumenteerd.

Foto 1, 18 juli 1820 geboorteaangifte van Jan Willem Ramakers
(Klik op de foto voor vergroting)