zondag 10 november 2013

Atelier Ramakers "het gebouw" De bewoners van circa 1515 tot 1851

In diverse publicaties wordt het complex achter de kerk in Oud-Geleen het “Huis Maes” genoemd. Voor het middengedeelte, dat de gevelankers het jaartal “1623” draagt is dat juist maar voor andere delen van het complex dat omstreeks 1900 door een nieuw woonhuis werd vervangen is dat niet van toepassing. Rond 1900 werd een ander deel,van het complex, welke ook evenwijdig aan het kerkhof ligt, vervangen van een schuur tot een huis. Sindsdien bestaat het complex uit drie woningen. Deze wijzigingen werden allen doorgevoerd door de familie Ramakers.
 
Het huis Beltgens (16e eeuw)
Omstreeks 1515 was Lemmen Beltgens halver van de Hanenhof. Hanenhof was de belangrijkste boerderij van Geleen. In 1526/27, eveneens in 1546 kwam hij als schepen voor. Zijn verwant (zoon) Johan Belgens, die in 1563 ‘60 jaar of omtrent was’ bewoonde rond het midden van de 16e eeuw een nieuw huis aan de rand van het kerkhof.. In 1576 was hij schepen van Geleen; ook nam hij de functie als kerkmeester waar <Kreijns 1991, 158>.
 
Dit huis is naar alle waarschijnlijkheid op het vroegere terrein van de Hanenhof gebouwd. Uit documenten uit die tijd blijkt dat een deel tussen Hanenhof en de kerk gelegen gwande aan de leden van de familie Beltgens waren gekomen.
 
Het huis Beltgens had aan de kerkhofzijde een blinde muur. De huidige ramen zijn van een veel latere datum. Terwijl een poort aan de Noordzijde toegang bood tot het binnenerf. Louis Ramakers (laaste eigenaar van atelier Ramakers) had een foto waarop dit te zien was. Volgens dezelfde Louis en volgens aantekeningen van rijksachivaris Goossens was er bekend dat er op de Noordwesthoek een kleine toren stond. Daarvan is de spits zichtbaar op een foto van circa 1900 <GOA II, 45>. J. Russel die met de vroegere toestand van het gebouw bekend was, schreef dat vroeger slechts de eerste verdieping als woning gebruikt werd en op de begane grond de paardenstallen zijn geweest.
 
Na het overlijden van Jan Beltgens rond 1590 werd het huis een twistappel tussen de erfgenamen. Zoon Matthijs, Schout van Vaesrade verzette zich tegen de verkoop van het pand door zijn verwant Gaert of Geurt (Godfried) en consorten aan de Geleense schepen Lemmen Maes. De zaak kwam voor de schepenbank. En de schepenbank verklaarde de koopacte in 1592 als rechtsgeldig. Maar daarmee was Lemmen Maes nog niet het rustige bezit van het door hem aangekochte huis.
 
In April 1593 en Mei 1594 kwam deze zaak nog een keer bij de Geleense Schepenbank <LvO nrs 1263, 277 en 374>. Matthijs had zich namelijk “rechdevan vernaderen” hetgeen wil zeggen, het recht van terugkoop voorbehouden. Maar ondertussen waren Lemmen Maes en consorten blijven procederen tot behoud van de verkoop en uiteindelijk op 11 februari 1623 de verkoop tussen beide partijen gesloten <AHC, nr 827-LimTsGen 1990, 5-6>.
 
Het Middenstuk (1623); het “Huis Maes”
Het ligt voor de hand dat Lemmen Maes de uitkomst van het proces af te wachten alvorens nog in hetzelfde jaar zijn huis in copperplate nagenoeg te verdubbelen door er aan de Zuidzijde een geheel nieuw stuk aan te bouwen, zoals nu nog uit de aanwezige gevelankers “1623” blijkt. Ook dit stuk had aanvankelijk een blind stuk muur aan de kerkhofzijde. Lemmen Maes overleed in 1630. Lemmen Maes kreeg 4 kinderen, waarvan er 3 met hun gezinnen in het ouderlijk huis gingen wonen.
 
Twee van de zonen van Lemmen Maes kwamen door hun gedrag in een aantal processen betrokken en kwamen diep in de schulden. Bij het overlijden van een van de kinderen Maes zette de weduwe de processen voort maar kon de zware lasten die op het complex ruste niet meer opbrengen en zag zich uiteindelijk genoodzaakst de verkoopbrieven aan de poorten van Sittard aan te slaan <Msg 1925, 25-28; 1926, 27-29 en 43-45>.
 
Genoemde weduwe liet op 25 februari 1666 door advokaat en “reeckenmeester” Frederick Beijens het geheel (huis, hof en weide) en publiek verkopen. Tussen 1666 en 1689 wisselt het complex nog twee keer van eigenaar. Achteraf bleek dit een goede zet van de weduwe omdat er meer schulden ruste op het huis waaronder belastingen. Bovendien bleek de jaarlijkse aan het complex verbonden verplichtte levering van “twee vaten zaets” en anderhalve vat rogge aan de vlakbij wonende pastoor achterstallig gebleven.
 
Bij het opsteken van de kaars begon het bieden. Toen de vlam uitging bleek dat Beijens met 815 Pattacons het hoogste bod te hebben gedaan. Bijgevolg werden hij en zijn echtgenote Catarina van Worcum de nieuwe eigenaars van het complex. Daar zij te Brussel resideerden sullen zij het complex aan de weduwe Maes en andere familieleden verhuurd hebben. De nieuwe eigenaar van zoon van de vroegere drossaart Jan van den Stock. Beroepshalve resideerde hij in Brussel en zal derhalve het complex niet betrokken hebben.
Foto 6: Achterkant van het "Huis Maes"
(klik voor vergroting)
 
De erfgenamen Van Hoven (1716-1721)
Tussen 1689 en 1715, over een periode van 26 jaar, wordt er niks vernomen over het complex in verband met de eigenaars. Maar op 1 mei 1716 werd vermeld dat vier dochters van Maria Catherina Van der Stock, zuster van advokaat Gonzales Van der Stock en haar echtgenoot Winand van Hoven, die de goederen door erfenis hadden verkregen. Dochter Maria Catherina van Hoven van gehuwd met Willem de Gavarelle, dochter Sibilla Agnes van Hoven was getrouwd met Balthasar de Preez en dochter Carolina Margaretha van Hoven met Peter Erckens, burger en koopman te Maastricht. Erfgenamen leenden fl 1.000 van Johan Crutz te Maastricht en stelden daarvoor nog hun onverdeelde goederen te onderpand nl “huys hof en weide groot een boender gelegen in het dorp Geleen, reyngenoten eene sijde Herman Luyten, andere sijde de steeg (van het kerkhof naar de Peschstraat)… het andere hooft den kerkhoff” <LvO nr 1316>. Op 21 Juli 1721 had de deling tussen de vier erfgenamen Van Hoven plaats.
 
Het Noordelijk deel van het complex van de familie De Gavarelle (1721-1762)
Op 21 juli 1721 verkocht Carolina Margaretha van Hoven en haar man Peter Erckens hun deel van het complex aan Maria Catherina van Hoven en haar man Willem de Gavarelle. Er werden afspraken gemaakt om te verkomen dat er uiterste delen in het bezit kwam. Op deze manier kwam Willem de Gavarelle en zijn vrouw in het bezit van twee van de vier delen van het complex, die samen het Noordelijk deel van het complex omvatte, m.a.w. het oorspronkelijke huis Beltgens.
Willem de Gavarelle was Bokkenrijderskapitein en voor overige informatie over deze bokkenrijder verwijs ik naar: http://www.bokkenrijders.com/publicaties-en-artikelen/18-willem-de-gavarelle
Het echtpaar De Gavarelle kreeg 5 kinderen. De Gavarelle wist aan de authoriteiten te ontkomen en vluchtte naar het Belgische Maaseik. Na zes jaar te hebben vertoefd in Belgie kwam hij terug en werd gearresteerd. Rond het midden van 1757 zat hij in de gevangenis van St. Jansgeleen. Ter bestriding van de proceskosten stelden zijn kinderen op 26 juni 1757 het van hun moeder geerfde ouderlijk huis met tuin en weide “gelegen agter de kercke tot Geleen” en nog drie bunder akkerland tot onderpand; daarbij verklaarden zij dat hun vader slechts het vruchtgebruik van de goederen had genoten. Op 4 augustus 1759 werden de landerijen door Hendrik Claessens gekocht. Aanvankelijk schijnt het huis aan de schoonzoon J.J. Snel en diens vrouw Rosa de Gavarelle te zijn verkocht. De Gavarelle stierf in Juli 1757 in de kerker van Kasteel Amstenrade. Omdat hij niet veroordeeld was hielden de kinderen vol dat hij in gewijde grond begraven diende te worden. Toen zij vernamen dat de vilder het lijk op last van de schepenbank onder de galg te Treebeek hadden begraven, diende Frans Meyer namens de kinderen en kleinkinderen van de overledene een aanklacht “tegen het irreguliere begraven des doode lichaems” bij de Souvereine Raad te Brussel in. Bij vonnis van 17 November 1760 werd de familie De Gavarelle in ere hersteld . Het lijk van Willem de Gaverelle werd opgegraven en zonder plechtigheid herbegraven op de gewijde begraafplaats te Amstenrade. De schepenbank werd tot het dragen van de gerechtskosten veroordeeld.

Andere families: Helgers, Vroemen, Vleugels, Feron en Luijten (1762-1812)
De erfgenamen van Willem de Gavarelle verboten het huis aan de kerkhof in oud -Geleen met bijbehorende weide en akkers. In maart 1759 was Antonius Henricus Helgers eigenaar van een huis met weide en landerijen die hij op de 6e maand voor een toust van 12 jaren aan Frans Meyer, schoonzoon van Willem de Gavarelle, verpachtte. Aangezien de laatstgenoemde kort daarop in het huis van zijn schoonvader bleek te wonen, lijkt voor de hand te liggen dat de tous van 6 maart 1759 op het huis en de bijbehorende gronden betrekking had. Een van de bepalingen van de tous was dat Meyer bij niet-betaling van de pachtsom zou worden uitgezet. Wellicht werd aan die voorwaarde niet voldaan want reeds op 9 juni 1760 verkocht A.H. Helgers het geheel aan Jacob Vroemen. Maar ook hij zou niet lang in bezit daarvan blijven. Op 27 januari 1762 werden huis, weide en landerijen publiekelijk verkocht. Daar Servaas Helgers, halver van hoeve Ten Eijsden de hoogste bieder was met 1.033 gulden, werd hij de nieuwe eigenaar. De bovengenoemde clausule in het pachtcontract bleek echter een handrail te zijn geweest, want hij verzocht Meyer om de woning te ontruimen. Toen aan dit verzoek geen gehoor werd gegeven, deed Helgers zijn beklag bij de schepenbank in Geleen. Op 23 februari 1763 beval de schepenbank Meyer het pand te ontruimen welke Meyer ook daaraan geen gehoor gaf. Nadat Helgers zich op 9 maart 1763 tot de schepenen had gewend, lieten deze Meyer het huis uitzetten door de schutten, assistenten van de gerechtsbode.

Na Servaas Helgers kwam het huis aan het kerkhof in het bezit van zijn dochter Maria Joanna Helgers (1756-1822), die getrouwd met Jan Vleugels (1749-1805) was getrouwd. Jan Vleugels had een leerlooiersbedrijf in Kwawinkel en daarom is het nog maar de vraag of het echtpaar het pand heeft bewoond.

In 1779 werd het huis en bijgebouwen verkocht voor 1.380 gulden aan Stas (Eustacius) Feron (1742-1782) en zijn vrouw Catherina Elisabeth Dullens, halversdochter van de Biesenhof. Feron geboren op hoeve Kemenade. Reeds op 3 November 1779 moest het echtpaar de woning als onderpand stellen voor een lening van 400 gulden. Stas Feron was jachtopziener en boswachter voor de bezitter van het graafschap Geleen. Hij zou deze functie niet lang opzich nemen want hij komt te overlijden op 18 juni 1782. Zijn weduwe huwde Martin Luijten (*1729), die bij haar in het huis intrek nam. Hij overleed op 19 april 1798, Catherina Elisabeth Dullens stierf op 13 april 1812.

Uit het Klooster gejaagde religieuzen Sassen (1812-1851)
Op 4 mei 1812 ging de erfgenamen van Feron-Dullens tot verdeling van het ouderlijk erfgoed over. Omdat het huis, met bijbehorende schuur, stallen, misplays weide en tuin moonlike te verdeeld kon worden besloten zij het op 30 mei publiek te verboten. Voor 800 franc werd de uit Lutterade afkomstige pater Ambrosiuis (Winand) Sassen (1769-1842) en zijn zoster Anna Maria (Constantia) Sassen (1875), beiden tijdens de Franse revolutie uit hun respectievelijke kloosters Kalkar (D) en Goch (D) naar hun geboorteplaats waren teruggekeerd, de nieuwe eigenaars. Zij zouden er gedurende meer dan 30 jaar gezamelijk wonen. De pater overleed op 15 December 1842 terwijl en zus op 15 juli 1851.

Volgens familieoverlevering (Ramakers) werd er lang een in wit varkensleren boek gewaard, waarin pater Sassen gendered zijn wandering door en rond Geleen geplukte en gedroogde bloemen had geplakt.

Op 30 September 1851 wordt het complex met omheinende tuin gekocht door de uit Schinnen afkomstige, in Lutterade wonende beeldhouwer Jan Willem Ramakers (1820-1887) en zijn echtgenote Maria Antionetta Ramakers-Erkens geboren op Biesenhof in 1831 als dochter van halver Jan Willem Erkens en Maria Gertruid Narings. Hierover meer in het hoofdstuk hierna.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten