zaterdag 23 november 2013

Historische achtergrond vanaf 1851 en concurrentie van wijd en zijd

Historische achtergrond vanaf aankoop van het pand (1851) aan de Kerkstraat, het huidige Leurstraat. In 1853 vindt er in Nederland de bisschoppelijke herverdeling plaats. Dit houdt feitelijk in dat het katholicime, in de Noordelijke Nederlanden, sinds de reformatie weer beoefend worden kan. Het katholicisme was immers sinds de reformatie in de 16e eeuw clandestien. Voor meer informatie over dit onderwerp, zie link: http://nederlandskatholicisme.ruhosting.nl/GNK/1517-1648reformatie.html. Voor 1853 was Nederland voor de Heilige stoel een missiegebied (Missio Hollandica) met als hoofd een Apostolisch Vicaris. In 1853 wordt Nederland, laten we zeggen, verdeeld in 6 kerkelijke provincies, te weten: het aartsbisdom Utrecht, met de bisdommen Groningen, Haarlem, Breda, ´s-Hertogenbosch, Breda en Roermond. Dit betekende dat de weg geplaveid werd voor het bouwen van nieuwe kerken in Nederland. Met als gevolg dat vanaf dat moment dat er behoefte ontstond naar Katholieke kerkgebouwen en kerkelijke interieuren. In Nederland ontstonden er diverse ateliers voor kerkelijke kunst maar toch was het hoofdzakelijk een “Zuidelijke” aangelegenheid. In de Zuidelijke Nederlanden werden er katholiek missen gevierd in kerken met prachtige kleurijke altaren en Heilig beelden, terwijl in de Noordelijke Nederlanden de Protestantse kerken zeer "Calvinistisch" aangekleed waren. Katholicisme werd gedoogd maar "ondergronds" in schuilkerken. Dat veranderde in 1853. In het kader van de kerkelijke kunst, volgen hier de ateliers die concurrerend waren voor Atelier J.W. Ramakers & Zonen Beeldhouwers, Geleen.

In de eerste helft van de 19e eeuw waren in de meeste steden wel steen- of marmerwerkers, schrijnwerkers of beeldhouwers gevestigd. Schrijnwerkers, in veel gevallen meubelmakers, waren in de meerderheid. Vanuit Duitsland waren er een aantal beeldhouwers (voor kleine productie) duidelijk gericht op de Nederlandse markt. Enkele namen zijn: Franz (1820-1898) en Johann Teodor Stracké (1817-1891). De vader van de gebroeder Stracké was beeldhouwer en in Berlijn gewerkt en had Arnhem in 1842 als woonplaats gekozen. Kaspar Roskam werkte in Amsterdam en Rotterdam. Naast religieus werk maakte hij ook ornamenten, ook neogotische voor verschillende architecten. In Noord-Brabant waren er verschillende schrijnwerkers kerkmeubilair aan het vervaardigen. Medio 18e eeuw waren er in Uden de beeldhouwers Petrus Verhoeven en zijn zoon Jan Verhoeven (1729-1816) aan het werk. In Eindhoven waren er enige ateliers werkzaam, verbonden aan familierelaties. Johannes Matthijs Kluytmans (1830-1910) werkte aanvankelijk met zijn grootvader Josephus Custers (1773-1867). Het atelier Custers was een grote werkplaats met veertig á zestig werknemers welke zeer veel opdrachten had. Dan waren er Hendrikus Koenen met drie zonen en Peter Brams en zijn zoon Antonius. Jacobus Beuijssen (1809-1885) uit Boxmeer had al rond 1840 een behoorlijke krantenkring. Deze kunstenaar uit Boxmeer opperde al het idee om kerken te restaureren in plaats van te vernieuwen. In Cuijk waren de meubelmakers Smits, gevestigd sinds 1825, op de kerkmeubilair en beelden overgestapt. Deze had een dependance in Amsterdam. In Den Bosch waren in 1850 reeds 11 beeldhouwersfirma´s werkzaam, van oorspronkelijke schrijnwerkers: Petrus Laffertée (1802-1872) en zijn broer Jacobus; de gebroeders Jan, Gerard en Gijsbertus Goossens uit St. Michelsgestel; Frans Donkers (1821-1877). Jan Toon van der Ven uit De Mortel (Gemert). Hij verwierf opdrachten van Koning Willem II en van de Kathedraal in Den Bosch. Steven Louis Veneman ; Jan Bolsius (1824-1919); Hendrik van der Geld (1838-1938) uit Elshout en Frans Kuipers. Veneman had als restaurateur van de St. Jan (kathedraal) in Den Bosch 60 beeldhouwers, ornamentaten, schrijnwerkers en timmerlieden in dienst. Bron: proefschrift van Dr. L.H.H.M. Schiphorst <“een toevloed van werk, van wijd en zijd” 170-172>.
 
Naast deze oudere ateliers had de firma Ramakers ook stevige concurrentie te geduchten van andere bekende ateliers zoals Te Poel en Stoltefus, Den Haag, Gebr. Margry en Snickers, Rotterdam en het atelier van de uit Keulen (D) afkomstige Friedrich Wilhelm Mengelberg vanaf 1872 woonachtig in Urecht. Maar de grootste deel van de taart werd afgesnoept door het atelier van Cuypers/Stolzenberg te Roermond (1852-1947). Aan het einde van de 19e eeuw waren er ontelbare ateliers voor kerkelijke kunst. Ondanks deze op oog zijnde grote concurrentie wist atelier Ramakers een goede afzetmarket te realiseren (nationaal en internationaal). Dit werd reeds gerealiseerd door de oprichter Jan Willem Ramakers (1820-1887) maar deze zouden nog veel verder worden uitgebreid door zijn twee zoons Jan Hendrik (Henri, 1851-1925) en Pieter Matthijs (Mathieu, 1860-1912). Maar hier kom ik in latere artikelen op terug.
Foto 18: Atelier van Cuypers & Stolzenberg in Roermond gebouwd in 1853
(klik op de foto voor vergroting)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten